Over uw spaargeld en beleggingen betaalt u ieder jaar 1,2% aan belasting (vermogensrendementsheffing van box 3). De Belastingdienst peilt uw vermogen op 1 januari van het jaar (bezittingen minus schulden). Vervolgens mag u rekening houden met een belastingvrij gedeelte van het vermogen van € 21.330 (samen met uw fiscale partner: € 42.660). Het verschil tussen het totale vermogen en het heffingsvrije gedeelte noemt met de grondslag voor sparen en beleggen.
Vervolgens stelt de Belastingdienst dat u hierover een jaarlijks rendement behaalt van 4%. Over dit rendement is dan 30% inkomstenbelasting verschuldigd. Zo kom je op die 1,2%.
Maar is die aanname van de Belastingdienst van 4% rendement in het huidige spaarklimaat wel reëel? Natuurlijk niet. Op een gewone spaarrekening bij een willekeurige bank krijg je nog maar net 1% rente. Het verschil tussen het fictieve rendement en uw werkelijke rendement is al enige jaren onderwerp van discussie. En terecht.
Een belastingplichtige is een procedure is gestart en vindt dat de vermogensrendementsheffing van box 3 in strijd is met het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Deze belastingplichtige verhuurt een woning en stelt dat de belasting van box 3 een inbreuk maakt op zijn eigendomsrecht omdat er een veel te hoge last ontstaat.
Een Advocaat-Generaal (adviseur van de Hoge Raad) heeft inmiddels geconcludeerd dat de vermogensrendementsheffing in strijd is met het recht van ongestoorde eigendom. Het oordeel is nu aan de Hoge Raad.